Een walenschip, waal, bak, balant, bijlander, Doornikker of doornikenaar was een meestal houten schip sterk rechthoekig van model, een vlakke bodem en haakse kimmen. Later werden deze schepen in staal gebouwd en hieruit volgende de spits zoals we deze nu kennen.

Houten waal vaart uit sluis van Veurne

Deze schepen, bestemd voor het vervoer van lading over de Belgische en Franse kanalen, werden vanaf 1890 in Frankrijk en Belgiƫ gebouwd. De schepen konden bij gunstige wind een klein zeil zetten, maar werden gewoonlijk gesleept of gejaagd. Kenmerkend aan deze schepen was het zware berghout op de kop van het schip, bedoeld om bij het raken van een obstakel, sluis of ander schip schade aan het schip te voorkomen.

De gebruikelijke afmetingen van een waal waren: lengte 34 tot 38,50 m, breedte tot 5,05 m en een afgeladen diepgang van 1,8 tot 2,5 m. Oorspronkelijk was de roef – bij dit type schip midscheeps – ‘s nachts als stal in gebruik voor de paarden waarmee het schip gejaagd werd. Later woonde daar vaak de schipper met zijn familie. De schepen hadden ronde houten luiken, met korte plankjes in de lengterichting van het schip. Vanwege de manoeuvreerbaarheid bij hun lage snelheid hadden de schepen een groot roer, in later jaren werd dat korter gemaakt en van een ophaalbaar verlengstuk voorzien. Dit werd de stuurplank of lunette genoemd.

Rond 1906 bestond 50% van de Belgische geregistreerde binnenvaartvloot uit zo’n 2000 walen, een aantal dat terugliep tot 223 walen in 1958. Op dat moment voeren er 43 met een eigen motor. Na 1962 verdwenen de laatste schepen versneld uit de branche.

Meer info: Binnenvaarttaal

Postkaart van de week 36: Houten waal vaart de sluis in Veurne uit
Getagd op:                 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.